Twee dagen voor we weer naar huis zouden vertrekken kreeg ik een aanval van FOMO. Aan mijn behoefte ‘iets zien’ was nog niet voldaan.
Ik wou nog eens terug naar Casares. Heel lang geleden – minstens 25 jaar – waren we daar en ik herinnerde het mij als een aangenaam wit dorp, lang niet zo toeristisch als bv. Frigiliana.
Zoals alle pueblos blancos ligt ook Casares in de bergen, meer bepaald in de Sierra Crestelina. Vanaf de weg zie je het dorp liggen als een grote berg op elkaar gestapelde suikerklontjes, met op de top de ruïnes van een oud kasteel.
Dit zijn zo van die dorpjes waar de tijd lijkt stil te staan. Zelfs het winkeltje waar we destijds Pata Negra (*) ham kochten zag er nog precies hetzelfde uit.
(*) Sinds 2014 mag de benaming Pata Negra (= ham van zwartpootvarkens die uitsluitend eikels van de kurkeik eten) bij wet niet meer gebruikt worden omdat er té veel vervalsing was door bv. de poten van witpootvarkens (die minder waard zijn) zwart te verven. Sindsdien spreekt men over Jamón Iberico de Bellota (de vroegere Pata Negra) en de goedkopere Jamón Serrano.
Het dorp is niet zo groot maar wel heel pittoresk en nog authentiek, met veel klimmen en dalen in de smalle straatjes.
Wat ik mij ook nog goed herinnerde was het mooie kerkhof helemaal boven in het dorp. Ja, een kerkhof kan ook ontroerend mooi en vredig zijn. Hier worden de doden bovengronds begraven in speciaal gebouwde witte nissen. En zij hebben een prachtig uitzicht over het dal.